All Posts By

Tineke van Asseldonk

Mijn eigen herinnering

By | Geen categorie | No Comments

Tijdens het mini-symposium kon het niet anders of ik was in herinnering terug bij het bed van mijn moeder. Het ziekenhuis had gebeld, we moesten met spoed komen. Dat gebeurde wel vaker en daar was ik dus niet echt van geschrokken. Alleen die middag was anders, we stonden allemaal om haar heen. Mijn vader, tante Mien, mijn 2 zussen en 6 broers en ikzelf als jongste van het gezin. Ze hadden me verteld dat mama erg ziek was, dat wist ik ook allang. Maar toch was er iets wat ik niet door had, als 10-jarige! Als je erg ziek bent en niet meer beter kunt worden, dan kun je ook in een rolstoel terechtkomen. Dat vond ik niet erg, ik kende mama niet anders dan ziek (ze was immers al vanaf mijn 5e ziek). Ik zou haar wel rondrijden als ze in rolstoel zou komen, want dat was mijn interpretatie van niet meer beter worden.

Hoe kinderen anders reageren dan volwassenen bleek ook hier het geval te zijn.!

Het zuurstofslangetje werd eindelijk uit haar neus gehaald, dat was fijn. Sinds ze dat had gaf ik haar niet graag meer een kus, bang dat het losschoot. De opluchting was van korte duur want voordat ik het doorhad stopte nu haar ademhaling echt. Na al die jaren kan ik dat beeld nog steeds naar boven halen, alleen de emoties van dat moment, die zijn verdwenen. Vaak heb ik het gezien als een soort luchtbel, waarin ik stond te kijken naar het grotere geheel van wat er om me heen gebeurde. Dat was 21 januari 1969, mama was 55 jaar geworden en nu is het 55 jaar geleden dat ze overleed.

Het was fijn om deze herinnering op 21-1-2024 te delen met de anderen in mijn groepje, iedereen had zo zijn eigen bijzondere verhaal en dat voelde goed. Toen we creatief gingen werken, zag ik gebroken glas liggen, dat wilde ik hebben. Intuïtief nam ik het mee en plakte het op een witte, zachte ondergrond.  Het doosje staat symbool voor hoe mijn leven veranderde toen, de vlinder van glas, gebroken toen ik 10 jaar was.  Mijn moeder had geen keuze en moest het aardse leven verlaten. Hierdoor heb ik me vaak eenzaam en alleen gevoeld, hoe kon ik verder leven zonder haar in mijn leven.

Het is misschien wel 15 jaar geleden toen ze eenmaal in mijn droom verscheen. Ze lag in haar kist en ik zat bij haar. Langzaam deed ze haar ogen open en fluisterde ze dat ze niet dood was. Niet voor mij, maar ik mocht het niet tegen de rest zeggen. Die droom was verwarrend voor me en inderdaad iets waar ik ook niet over wilde praten. Ik vergat hem niet, maar hij verdween naar de achtergrond.

Nu zit ik hier terug te denken aan toen en te schrijven en ineens begrijp ik deze droom heel goed. Mijn intuïtie, dromen en het rotsvast innerlijke weten dat mijn moeder mij altijd is blijven steunen. Ze gaf een duidelijk teken, door op haar sterfdag mijn eerste cliënt te laten komen. Ik voel haar vaak, op zoveel momenten meer in mijn leven, waarbij ze me de weg wijst.

Jeugdherinnering: hyacinten

By | Geen categorie | No Comments

“Het ruikt hier naar hyacinten”, zegt mijn vriendin die binnenkomt. “Ja, klopt, gisteren was ik bij de bloemist en die weet precies wat ik kom halen: een bakje met paarse hyacinten”, antwoordde ik. “Koop jij altijd dezelfde?” Mijn vriendin kijkt me verbaasd aan. “Nee, niet altijd”, vertel ik eerlijk, want heel lang vond ik hyacinten verschrikkelijke stinkbloemen. Die geur bracht me altijd terug naar het overlijden van mijn moeder. Het was een koude winterdag en we liepen met de familie achter de rouwauto van ons huis naar de kerk. Het was een klein stukje, maar precies door de dorpskern waar mensen naar ons stonden te kijken. Voorop, naast mijn vader, liep ik. Hij hield mijn hand vast. Dat voelde als een bevoorrechte plek. In de kerk zat ik vooraan samen met mijn broers en zussen. Mijn oudste zus ging aan de andere kant van papa zitten. Ik zat op het hoekje van de bank, vlakbij de kist waarin mama lag. Ik kon me nog prima voorstellen hoe ze erin lag. Ik had het zelf gezien.

In gedachte liep ik weer door die gang van het rouwcentrum 3 dagen eerder. In de kamer stonden kamerschermen en het was er een beetje donker. Gelukkig stonden er kaarsen bij mama, zodat het daar wel licht was. Ze had haar mooiste roze nachtjapon aan en ik vond haar net een engel, zo mooi vond ik haar. Ik wilde haar voorzichtig aanraken, maar dat durfde ik niet, want dat deden de anderen ook niet. Iedereen was heel stil, dus ik ook. Daar rook het naar bloemen die ik nu in de kerk ook steeds rook. Nu zat ik in de kerk, het duurde lang en het was saai. Misschien wilde ik wel misdienaar worden, dan kreeg je vrij van school en dan mocht je met wierook zwaaien.

Omdat het lang duurde legde ik mijn hoofd tegen de schouder van papa, zo zat ik ook altijd als ik met mama in de kerk zat. Dan mocht ik mijn hoofd tegen haar schouder leggen en dat was fijn. Mama had het altijd druk in ons gezin en dan zat ze gewoon stil, naast mij. Mijn papa leek het vandaag niet zo in de gaten te hebben, al zat hij ook erg stil. Soms snoot hij zijn neus, ik dacht dat hij moest huilen, maar toch niet. In de stoet naar haar graf, mocht ik ineens niet meer langs papa lopen, dat deden mijn oudste broer en zus. Nu moest papa echt huilen en dat vond ik zielig. Deze herinnering aan toen, nam ik mee toen ik verder ging met mijn leven.

Het had meer impact dan ik toen in de gaten had want ik dacht dat ik gewoon verder leefde. Toch waren er dingen die anders geworden waren, dat ondervond ik in dagelijkse dingen. Bijvoorbeeld toen ik een paar jaar later, op de fiets naar de middelbare school ging, kon ik niet tegen het geluid van kerkklokken. Ik hoorde precies wanneer het om een uitvaart ging. “Welkom bij de club”, zei ik dan in gedachten en fietsten 3 straten om. Zo ontkwam ik er ook niet aan, dat in de wintermaanden hyacinten in huis stonden, niet alleen thuis maar ook als ik bij vriendinnen kwam. Niemand wist hoeveel ik die geur was gaan haten. Die “stinkbloem” maakte me altijd verdrietig en dan wilde ik weg uit de situatie, maar dat ging niet altijd. Keer op keer zag ik mezelf weer zitten, op het hoekje van de kerkbank en keek ik naar de kist. De eerste keer naar een andere uitvaart deed ik met lood in mijn schoenen. Altijd ging ik achterin de kerk zitten. Ik vond het zo spannend, dat ik ging transpireren en me letterlijk ziek ging voelen. Door te weten waar de “nooduitgang” was, kon ik het volhouden. Ik was al ruim volwassen voordat dit gevoel weg is gegaan. Met de hyacinten kwam het eerder goed.

In 1980 ging ik trouwen met Jan. Toen hij me kwam ophalen had hij een lief klein boeketje bij zich. Verrast, maar nog meer geschrokken was ik, door de geur van de hyacinten. “Hoe kon je deze bloemen kopen”? zei ik tegen hem. Hij antwoorde: “Hoe mooi zou het zijn, als er nu een mooie herinnering gemaakt gaat worden met deze bloemen”. Het had even tijd nodig, maar al snel voelde ik de liefde waarmee ze gegeven waren. Als ik naar dit boeketje kijk, voel ik me verbonden met het lief en leed van mijn leven, vanaf toen kon ik het toelaten in mijn hart. Mijn vriendin kijkt me aan. “Wat onroerend en de hyacinten gaan hier alleen maar lekkerder door ruiken”. Ja, zei ik en we glimlachten alleen maar. Het was fijn om dit verhaal te delen.

“Wat je deelt wordt altijd lichter”

Jeugdherinnering: Tante Mien kreeg zoveel jaar later een plekje in mijn hart. 

By | Geen categorie | One Comment

Tante Mien, is de vrijgezelle zus van mijn vader. Ze woonde al bij ons thuis, omdat mijn vader introuwde bij zijn ouders en zij daar ook woonde. Een normale gang van zaken in 1945, zo vlak na de oorlog. Mijn vader en moeder trouwde en omdat mijn vader de boerderij overnam van zijn vader was dit een logisch besluit. Nu denk ik wel eens, hoe zou dat toch voor mijn moeder geweest zijn. Trouwen met je man en dan zijn ouders en zus erbij krijgen! Laten we het vooral in dat tijdsbeeld plaatsen.  Wanneer opa gestorven is, weet ik niet, maar oma stierf in het jaar 1958, het jaar dat ik geboren ben, als nummer negen in de rij. Tante Mien had recht op haar eigen vertrekken in het huis en een kippenren met kippen. Een heel normaal beeld uit mijn jeugd.

Mijn oudste zus was vaker bij tante Mien, dan bij ons gezin. Zij sliep bij tante Mien in bed, wat haar plek anders maakte. Daarnaast at ze regelmatig bij tante Mien en dat was wel een exclusief recht. Als klein meisje heb ik me wel eens afgevraagd, of ons Dinie een zus, of toch een kind van tante Mien was. Niet dat ik dat raar vond, want wij hadden tenslotte negen kinderen, dus wat maakte het uit.  Later heb ik wel eens gehoord dat tante Mien en mijn moeder niet echt vriendinnen waren. Volgens tante Mien was mijn moeder niet streng genoeg!

Mijn moeder kreeg in 1963 borstkanker en langzaam kon ze steeds minder.  De behandeling bestond uit bestralingen en veel ziekenhuis bezoeken. Het veranderproces thuis ging zo geleidelijk dat het mij als kind niet opviel. Mama deed steeds minder in huis en tante Mien nam het praktische huishouden meer en meer op zich.  Ze kookte niet meer alleen voor haarzelf maar ook voor ons gezin en zat op mijn moeders plek aan tafel, als zij in het ziekenhuis was. Ze zat alleen in de avonduren nog in haar eigen vertrekken.

We deden allemaal of het de normaalste zaak van de wereld was, maar diep in mijn hart wilde ik niet dat ze op mama’s plek zat. Ik vond het fijn om  naast mama te zitten en miste haar als ze er niet was. Die plek kon niet vervangen worden, toch gebeurde het. Daar begon het stille verzet tegen tante Mien.

Mama stierf in 1969 en ons gezin draaide “ gewoon” door. Iedereen in het dorp vond dat wij geluk hadden, omdat tante Mien er was om voor ons te zorgen.
Ik vond het moeilijk om te horen, voelde me ondankbaar. Hoe kon ik me gelukkig voelen, met iemand anders dan mijn moeder die voor ons zorgde.  Ik durfde niets te zeggen.  

Twee jaar na mijn moeder stierf mijn oudste broer door een bedrijfsongeval. Dit voelde als een bom die ontplofte, iedereen in ons gezin, was ontredderd en de weg kwijt.  Mijn vader was al niet zo spraakzaam, nu zei hij niets meer en bemoeide zich niet of nauwelijks met ons. Mijn broers kregen om beurten ruzie met tante Mien, ze waren brutaal en boos. Nu denk ik: “Iedereen was verdrietig en niemand wist hoe er mee om te gaan”. Praten hadden we niet geleerd en denk maar niet dat je het gaat doen bij zoveel verdriet! Wat je thuis niet kon vinden, zocht je elders, bij vrienden, buren of andere familie. Maar ook hier sprak je niet over thuis, je was blij dat je even die “zware jas” niet voelde.  Doorgaan was de remedie. Omdat ik een meisje was, betekende dat huishoudelijke taken doen, iets waar ik me altijd tegen ben blijven verzetten. Ik wilde liever buiten zijn, op de boerderij. 

Toen mijn oudste zus ging trouwen kwam de plek vrij bij tante Mien in bed. Mijn middelste zus raadde mij het hartgrondig af, maar ik zag alleen de voordelen. Ik had het vaak koud in mijn bed en was ook bang in het donker. Haar kamer was verwarmd en de straatlantaarn scheen door de gordijnen. Misschien wilde ik ook wel dat speciale plekje, want mijn oudste zus had.
Later had ik spijt, want natuurlijk was het ook raar, om langs je tante in bed te liggen als je in de puberteit bent. Zeggen dat ik het niet meer wilde was ook geen optie

Toen mijn laatste broer het huis uitging en ik nog alleen overbleef ben ik naar zolder verhuisd. Tante Mien vroeg de volgende ochtend of ik goed geslapen had en ik zei: “ Jazeker”. In werkelijkheid was ik bang geweest van de geluiden op de open zolder, maar ik zette door en kreeg eindelijk een eigen plek. 

Ook ik kreeg vaker woorden met tante Mien. Ze begreep niet dat ik wilde studeren. Studeren, iets wat mijn moeder altijd belangrijk gevonden had, maar waar ik nu voor moest vechten.
Ik wilde naar de Avond Mavo,  maar mijn vader geloofde niet dat ik het kon. Ik, die elke avond weg was, bij vriendinnen en dan ineens drie avonden in de week naar school.
Hij wist niet dat ik vaak weg was, omdat thuis mij weinig te bieden had. Dat ik een vak wilde leren en met kinderen wilde gaan werken, kwam niet bij hem op. Hij dacht even na en met de toezegging dat ik minimaal 1 jaar af zou maken mocht het. Ik wist toen al dat ik mijn diploma ging halen, het was mijn weg naar buiten, naar een eigen leven. Mijn zus en broer hadden brieven van onze moeder, toen ze studeerde. Voor mij was er niemand die me aanmoedigde en trots op me was. Ik was nog maar zestien en aan huis gekluisterd door de omstandigheden en was vastbesloten me daar niet bij neer te leggen. 

Hiermee kwam ik los van tante Mien, mijn vader en thuis. Ik ging mijn eigen leven leiden, met eigen keuzes en wist heel goed wat te doen.
Daardoor kon ik tante Mien en mijn vader meer op een afstand zetten, terwijl ze toch bij mijn leven hoorde.  

Door zelf moeder te worden, veranderde mijn relatie met tante Mien. Als ik op bezoek kwam had ze tijd voor mij en de kinderen. Ze was een lieve oma. Daarin kon ik haar waarderen en kreeg ik een betere band met haar. Niet dat de gesprekken anders werden, maar daar had ik haar ook niet meer voor nodig. Het was meer het gevoel dat je welkom was, een thuisgevoel.  

Tante Mien, Mijn moeder had ik heilig verklaard in mijn jeugd, daar kon niemand aan tippen.
Genoeg reden om je niet in vertrouwen te nemen. Daarnaast was er mijn vader, die stikte in zijn verdriet, waardoor hij totaal geen oog had voor ons.  Wij hielden altijd rekening met hem, alsof hij de enige was met verdriet in ons gezin! 

Tante Mien, ik geef het je te doen, wat jij gedaan hebt. Want inderdaad was het een geluk dat jij er was, als een constante factor binnen ons gezin. Als ik het kerkhof bezoek ga ik eerst naar het graf van mijn ouders en daarna altijd even naar jou. Altijd deze volgorde, maar weet dat ik ook van jou ben gaan houden. 

Jeugdherinnering: Nu en toen en hoe het samenvalt

By | Geen categorie | One Comment

Lopend door het bos wijk ik altijd graag af van het pad. Waarom linksaf gaan als rechtsaf een mooi kronkelend paadje lonkt. Natuurlijk is er een stemmetje in me wat vertelt dat linksaf verstandiger is want dan verdwaal je niet en wetende dat mijn richtingsgevoel niet echt betrouwbaar is.

Waarom luisteren naar dat duffe stemmetje als het avontuur lonkt .. dus wat doe ik? Lekker rechtsaf slaan en ik zie de prachtigste bloemen en ben helemaal blij met mijn besluit. Lekker loop ik door en al kronkelend kom ik bij een rivier.. Weet je wat, als ik die blijf volgen dan verdwaal ik vast niet. Ik zie een grote mierenhoop, een prachtig herkenningspunt en loop verder. Hier geniet ik van, terwijl ik van de ene steen naar de andere steen over het water hop en net bij de laatste sprong, dan toch nog natte sokken krijg.

Toch begin ik me langzaam af te vragen, of ik nog wel veilig ben in dit bos. Beweegt daar iets, ritselt het achter de bomen. Ga toch maar weer langzaam terug van waar ik vandaan kwam. Terug naar de rivier met de mierenhoop. Welke was het ook alweer en stiekem moet ik lachen. Held op sokken, natte sokken nog wel, maar ondertussen begin ik al wat harder te lopen en kijk ik steeds meer om me heen. 

Moe ga ik op een steen zitten, de tranen prikken achter mijn ogen. Het begint al wat schemerig te worden en daardoor lijkt het bos nog enger, ik hoor de rivier kabbelen en mierenhopen heb ik zeker al tien gezien, dus niet echt een aanknopingspunt. Stel dat ik toch de weg niet vindt, of er achter een boom zomaar iemand vandaan springt. Niemand weet dat ik hier ben, ze zullen me hier nooit gaan zoeken. Een raar gevoel kruipt vanuit mijn buik naar boven, moet ervan plassen. Durf ook niet goed achter een boompje te gaan zitten, maar doe het toch maar snel. Ondertussen kijk ik schichtig om me heen. De boom maakt zo’n akelig kraak geluidje, wat je ook wel eens films hoort. Nee, niet zo gaan denken want ik ben altijd al bang in het donker. Waar is dat eigenlijk begonnen dat ik bang ben geworden in het donker. Het is er nog steeds, ook nu ik volwassen ben en hier in het bos zit wat langzaam donker aan het worden is.

Het was er niet toen ik klein was, daar heb ik geen herinneringen aan tenminste. Het was er wel toen ik veertien was en alleen naar huis fietste als ik bij vriendinnen was geweest. Altijd bang dat er plotseling iemand achter een boom vandaan kwam. Nee, het was er al eerder, ineens zie ik me weer in bed liggen met wel 10 knuffels voor mij. De grootste pop lag voor mij en ik lag helemaal achteraan. Dat voelde veilig, want dan dachten inbrekers vast dat er alleen poppen in bed lagen. Voordat ik in bed ging, keek ik er altijd eerst onder, stel dat daar iemand lag te wachten. Je zou denken dat er ooit iets gebeurd moet zijn, maar geen inbrekers gezien, wel broers die me rond sinterklaas bang maakte, dat ze zwarte piet hoorde en zagen, terwijl ik ze nooit zag. Nooit lastig gevallen als ik alleen naar huis fietste. En toch bang, bang dat er iets kon gebeuren.

Is het toch het gevoel van veiligheid, wat langzaam maar zeker aan diggelen viel toen mijn moeder ziek was en vaak, zonder vooraankondiging in het ziekenhuis lag. Zeker op het laatst, toen ze meer en meer in het ziekenhuis lag. Misschien had ik het kunnen weten? Ze lag namelijk op kamer 13 en op 13 januari had ze het sacrament van de zieken gekregen. Niet dat ik daar veel van begreep, maar het was wel een plechtig iets geweest. Waarom had ik niet gezegd dat ze haar op een andere kamer moesten leggen, en niet op de 13e zoiets plechtigs doen. Het is toch niet voor niets het ongeluksgetal. 

Nu nog, sta ik niet graag op als de wekker op 7.13 uur staat. Dan wacht ik tot hij op 7.14 springt. Of het verschil maakt in mijn dag, denk het van niet. Maar toch, toch weet je het nooit helemaal zeker! Ineens zie ik de laatste kerst weer voor me, niet dat ik daar echte herinneringen aan heb. Mijn oudste zus heeft me veel later vertelt dat mama toen zoveel in het ziekenhuis was dat ze dacht dat ze nooit meer thuis zou komen. Ze sprak helemaal niet meer, met niemand en gelukkig werd dit toch opgepakt in het ziekenhuis . Ze regelde dat mama met de ambulance naar huis mocht, om kerst thuis te vieren. Ik herinner het me vooral van de ene foto. Ze zit in een stoel naast de kerstboom te genieten, maar haar ogen staan niet blij en wat was ze mager geworden. Heb het vast toen wel gevoeld, als klein meisje en wat kroop ik graag bij haar in bed. Alleen lag ik nu heel stil, als het al mocht. Ze aaide me over mijn hoofd en dan voelde ik me veilig. Kerst was daarna nooit meer hetzelfde. Uiterlijk wel, dat ging door zoals we altijd deden. Op kerstavond worstenbrood eten, na de nachtmis. Familiebezoek op kerstdag en eten met een mooi kleed op tafel. Maar dat “met z’n allen” zonder mama was, daar spraken we niet over. Daar was ik wederom verdrietig om als ik alleen in mijn bed lag. Het voelde eenzaam en alleen en bidden tot mama hielp ook niet echt.

Elke avond vroeg is of ze als engel mijn kamer wilde verlichten, maar ze kwam nooit. Toch is dat laatste niet waar, alleen kon ik het toen niet zien, dat ze toch als engel mijn pad bleef volgen. Met een glimlach op mijn gezicht denk ik terug naar het meest mooie moment dat ze er zo duidelijk was voor mij. Het was in 2003 en ik was bezig met het starten van mijn praktijk. Mijn eerste cliënt belde, ze zocht hulp voor haar zoon van 10 jaar omdat zijn papa was overleden. We maakte een afspraak en ik liet natuurlijk weten hoe blij ik was dat ik eindelijk kon starten. De afspraak was op dinsdag en toen ik mijn agenda pakte schrok ik. Het was 21 januari en dat is de sterfdag van mama. Ik voelde me warm worden en keek omhoog en voelde haar kracht en vertrouwen in deze weg. Mijn weg die ik te gaan had, met haar steun en ik voelde me niet langer alleen. Ze zou er zijn als ik haar nodig heb, iets wat ik nog regelmatig voel en mag ervaren. Terwijl ik hier aan denk ben ik verder gelopen en geloof het of niet.

Ondertussen zie ik steeds meer lichtjes op mijn weg. Koud, nat maar nu met stevige tred loop ik verder. Mijn auto komt in zicht en staat gewoon op mij te wachten. Opgelucht en blij stap ik in. Ik begin te lachen om dit avontuur in mijn eentje. Tranen rollen over mijn wangen, van blijdschap en van opluchting en van verdriet. Wat voelde ik me bang en alleen, zo helemaal de weg kwijt, en tegelijkertijd trots, want ik deed het maar mooi zelf.

Licht schijnt altijd vooruit.. 

Jeugdherinnering: De stoel van mijn vader

By | Geen categorie | No Comments

Als klein meisje zat ik graag bij mijn vader op de leuning van zijn stoel.

Wat een fijn plekje was dat, naast de kachel en dan bij vader op de leuning op de stoel zittend.
Nog leuker was het als de stoel leeg was, dan mocht je erin zitten en was het wachten op het moment dat hij klaar was met zijn werk en daar zelf wilde zitten. Dan deed hij net of hij me niet zag en ging op mijn schoot zitten. Je wist dat het kwam, maar toch was het altijd weer grappig. 
Daarna moest ik eruit, plek maken voor hem. Even ging ik dan nog op de leuning van de stoel zitten, terwijl hij vrij snel in slaap viel, soms met  zijn sigaar nog in zijn mond. Meestal legde hij hem op de rand van de asbak. Hoe raar het nu misschien ook klinkt, ik vond het lekker ruiken, het rook naar papa.  De staande asbak had hoefijzers als voetstuk en ook op het bakje lag een hoefijzer, met een gleufje voor de sigaar. Een diepe zucht van tevredenheid, als ik daaraan terugdenk. 

Wat werd het anders toen het verdriet beslag gelegd had op ons huis. Zeker toen na mijn moeder, ook mijn oudste broer overleed. Toen was het vaak stil in huis, ondanks dat we er met vele woonde. De stoel met mijn vader was er nog steeds. Hij zat er nog steeds vaak in. Alleen het grapje dat ik eruit moest maakte hij niet meer. Een blik was genoeg en ik stond al op. Hij zat er maar te zitten, met die lege blik, voor zich uit te staren. Zo vaak zelfs dat je na verloop van tijd de afdruk van zijn hoofd op het behang zag. In het begin ging ik nog vaak op de leuning zitten, maar het was anders. Net of hij me niet meer zag zitten. Het voelde niet langer fijn, ik deed het meer omdat ik toch een beetje op hem wilde letten. Ervoor zorgen dat hij niet NOG verdrietiger zou worden. Langzaam gaf ik de moed op en ging ik er niet meer zitten, het maakte dus echt niet uit. Eerst voelde ik me schuldig, maar ook dat hield op. Het deed er niet meer toe, niks deed er meer toe voor mijn vader. 

De huisarts dr. Halewijn kwam regelmatig langs. Dan liep hij achter naar het veld, waar mijn vader was en zag ik ze samen praten.  Ik dacht dat het zou helpen dat hij tenminste met iemand kon praten. Soms ging ik mee naar het veld, liep ik langs mijn vader terwijl hij aan het ploegen was. Dan stopte hij zomaar ineens, midden onder het werk en weer keek hij, maar hij zag nooit iets. En ik bleef gewoon staan wachten tot hij verder ging. Waarom bleef ik dat een tijdlang doen. Nu denk ik dat ik bang was, wilde altijd weten waar hij was. En als ik in de buurt was kon hem niets ergs gebeuren. Stel dat er nog iemand…. Ik durfde het niet uit te spreken maar het was er zeker wel.

Al was ik toen pas 13 jaar, ik voelde zijn verdriet en ook de machteloosheid ervan. In die jaren en ook later toen ik allang op mezelf woonde, ging ik regelmatig naar de praktijk van dr. Halewijn. Altijd zorgde ik dat ik een kwaaltje had wat gezien moest worden. Dan kwam ik daar en zat ik te wachten op mijn beurt, altijd een beetje spannend. Als ik eenmaal aan de beurt was, was de spanning weg. Altijd luisterde hij naar het kwaaltje, maar nog meer naar wat ik echt wilde vertellen over thuis en hoe ik me daarbij voelde. Soms kwamen er tranen en kon ik even huilen, dan kreeg ik een knipoog en een bemoedigend schouderklopje. Nooit een pilletje ofzo en dan stond ik weer buiten en voelde ik me weer beter. Ik kon er weer een tijdje tegen. 

Hij wist van mijn vader en zijn “te” grote verdriet. Hij zag me in mijn eenzaamheid en in het niet weten met wie te praten. Het luisterende oor, het vaderlijke schouderklopje en gewoon even tijd voor me nemen. Natuurlijk bleef hij mijn huisarts, ook toen ik trouwde en zelf kinderen kreeg. Steeds bleef ik komen met “kwaaltjes’ en steeds bleef ik krijgen wat ik zocht.  Altijd voelde ik me een beetje kind, het kleine meisje wat het zelf allemaal uit te zoeken had. Dat daar even mocht leunen en de steun kreeg die ik op dat moment nodig had. 

Met de kennis van nu weet ik hoe ongelofelijk belangrijk het is dat er een “hulpvolwassene” is, die er is als het nodig is en die het heel lang vol blijft houden. 

 

Dokter Halewijn
Huisarts in Veghel van 1963- 1995 .
Hij overleed in 2014 op 85 jarige leeftijd. 

Jeugdherinnering: Alleen zijn of was ik eenzaam!

By | Geen categorie | No Comments

Eind januari 1971
Daar lig ik dan, alleen in mijn bed, de dekens lekker warm over me heen en toch heb ik het koud. Wat zag de wereld er anders uit, een week geleden nog, toen er nog niets aan de hand was. Met mijn vriendinnen was ik aan het verzinnen welke outfit het dit jaar met carnaval zou worden. We waren er nog niet helemaal uit, maar nu, nu wordt mij niets meer gevraagd. Ze zijn er vast nog druk mee, want hier zijn ze niet, liever ook niet. Ik zou niet willen dat ze me zo zouden zien. Als ik aan ze denk voel ik een steek van jaloezie, waarom zij wel en ik niet meer.

Vorige week…
Toen was mijn broer Jan er nog en zomaar van de een op de andere dag is hij dood gegaan. Het stomme is dat ik nog precies weet wat ik aan het doen was, toen dat ene telefoontje kwam wat alles veranderde. Zo stom dat ik nog weet dat ik mijn schoenen aan het strikken was, dat slaat toch nergens op. Als ik eraan terugdenk voel ik een heftige steek in mijn buik, rillingen over mijn rug en dat terwijl ik lekker warm onder de dekens lig. Ik draai me snel op, misschien verdwijnt dan het nare gevoel. Aan dat ene moment wil ik echt niet terugdenken en nog minder aan het moment dat mijn vader thuiskwam en helemaal huilend in elkaar zakte. Nee, niet aan denken , niet aan denken, niet aan denken.

Ik doe nu echt vreselijk mijn best om aan iets anders te denken, probeer te luisteren naar de geluiden beneden. De hele dag is er al bezoek, de gordijnen zijn dicht en er hangt een grafstemming. Leuk woord trouwens, wie dat bedacht heeft, mag hier beneden gaan kijken nu. De begrafenisondernemer zit binnen. Over grafstemming gesproken, stiekem moet ik lachen, maar ik ga nu echt niet naar beneden. Van die meneer krijg ik opnieuw rillingen over mijn rug, misschien wel omdat hij me herinnert aan twee jaar terug. Toen ging mijn mama dood en hoorde ik precies diezelfde stem als nu beneden. Weet nog wel dat ik hem toen best aardig vond. Hoe kon ik hem toen aardig vinden, was zeker nog een dom gansje wat er niets van begreep.

Wat zal ik nu doen, want ik wil niet langer hier boven in bed liggen. Ik verveel me dood! Waar komt die uitdrukking trouwens vandaan. Als je dood bent kun je niets meer, niet bewegen, niet praten, niet denken. Ja ik wilde dat ik niet meer kon denken!! Wat zou ik graag gewoon kletsen over carnaval en op zijn minst weten wat mijn vriendinnen afgesproken hadden. Niemand die het zou merken als ik nu stiekem weg ging van huis, zeker weten. Toch maar niet, vriendinnen zouden het “raar” vinden als ik kwam. Dan zou ik moeten vertellen, maar wat zeg je dan. Stel dat ik dan zou gaan huilen, helemaal suf. Nee, blijf maar thuis, hierboven in bed liggen. Zal ik dan maar gaan schrijven in mijn dagboek. Wat schrijf je dan: Hallo dagboek, onze Jan is doodgegaan. Gertver.. stel dat iemand dat gaat lezen. Mijn broer Jan is overleden en iedereen zegt gecondoleerd. Nee, dat klinkt al helemaal niet. Ik schrijf gewoon helemaal niets op en draai me weer om, met mijn gezicht naar de muur. Waarom stoppen al die rotgedachtes in mijn hoofd niet, waarom voel ik me zo slecht, waarom heb ik zoveel waarom vragen. Waarom stel ik ze niet.

Waarom stel ik ze niet?
Dat kan ik je wel vertellen. Wie begrijpt mij nu? Ik schaam me omdat ik aan carnaval denk terwijl hier beneden zoveel verdriet is. Als ik beneden ben, voel ik dat mijn keel dicht gaat zitten en krijg ik geen woord gezegd. Soms zou ik willen dat ik dood gegaan was en niet onze Jan, want dan was ik weer bij mijn mama terug. Zij is al twee jaar dood en ik mis haar erg. Zou ik dan samen met haar geweest zijn? Nu voel ik me weer schuldig dat ik liever bij haar was en niet bij de rest van ons gezin, terwijl iedereen nu verdrietig is, en onze vader het allermeeste. Daarom zeg ik niets, blijf ik alleen met al deze gedachtes, waar ik zelfs vannacht al wakker van gelegen heb. Nu ril ik ervan, als ik niet oplet ga ik huilen en dat wil ik niet, niet nu. Gooi de dekens van me af, zelfs mijn eigen kamer is niet fijn meer. Even goed luisteren of ik nog stemmen hoor beneden, want dan blijf ik boven. Gelukkig, het lijkt wat stiller te zijn, misschien toch maar even om het hoekje kijken. Op mijn sokken loop ik stilletjes de trap af, probeer onzichtbaar te blijven. Aa… er zit toch bezoek, had het kunnen weten. Ze kijken om naar mij, stilte… ik voel me ongemakkelijk, maar er is geen weg terug. Iemand zegt “‘ He, daar hebben we de kleine meid ook”. Mijn hoofd wordt rood en ik sta zenuwachtig wat heen en weer te bewegen, terwijl ik naar mijn sokken kijk. Hoe kom ik weg was het enige wat ik nu kan denken. Toch klonk de stem lief, bezorgd en eigenlijk wist ik meteen wie het was, daardoor moest ik bijna huilen. Het was onze huisarts, dr. Halewijn en hem vind ik echt de liefste huisarts die je maar kunt wensen. De uitnodiging om erbij te komen nam ik dan ook graag aan. Voorzichtig ging ik zitten op de rand van de stoel van mijn vader, de plek waar ik vaker zat. Alleen nu durfde ik dat niet goed.
Terwijl ze verder praatte dacht ik aan een fijne herinnering, toen ik ook daar zat en de huisarts er was. Toen droeg hij een sjaal met paarden en die vond ik zo mooi dat ik maar bleef kijken. Hij moest er om lachen en daarna vroeg hij of ik zijn sigaar aan wilde steken. Natuurlijk wilde ik dat doen. Hij keek me tevreden aan en zei: “Dat doen jongens nu eenmaal graag”. Misschien raar als je weet dat ik een meisje ben, maar met vier broers boven mij hoorde ik er nooit helemaal bij. Dus deed ik vaak mijn best om op een jongen te lijken, waar ze me vrolijk mee pestte. Mijn haar had ik al korter laten knippen als de meeste meisjes in de klas. Nu had ik voor het eerst succes… De huisarts zag me, zoals ik op dat moment graag gezien wilde worden.

Jeugdherinnering: Hoe zit het eigenlijk met God?

By | Geen categorie | No Comments

Hoe zit het eigenlijk met God?

In gesprek met een meisje van 18 jaar in mijn praktijk. Haar moeder overleed toen ze 14 jaar was en daarna ging haar leven niet over rozen. Dat bracht haar tot de volgende vraag: ‘Kan het zo zijn dat God een hekel, echt een hekel aan je kan hebben? Ken jij iemand, bijvoorbeeld een priester, die me daar antwoord op zou kunnen geven?’ Natuurlijk zat er een vraag onder deze vraag waar we vervolgens een mooi gesprek over hadden.

De vraag bleef nazingen in mijn hoofd en bracht me terug in de tijd. Die vraag had ik mezelf namelijk ook ooit gesteld, lang geleden. In het gezin waar ik opgroeide overleed eerst mijn moeder. Twee jaar en 1 dag later overleed mijn oudste broer. Waarom kiest God twee keer ons gezin uit?  De pastoor speelde in de jaren 60-70 een grote rol en ik, als meisje van recentelijk 10 en 12 jaar begreep veel dingen niet. Denk aan dingen als het gedachtenis prentje dat nog in mijn fotoboek zit van toen.

Ik citeer het stukje van het prentje van mijn broer Jan.

Mijn dierbare bedroefde vader, het verlies is hard. Ik was uw rechterhand bij al uw werken en zwoegen. Maar de Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen. Weent niet te zeer om mij, maar benijdt me veeleer, want alle goede zorgen, die gij had voor mijn toekomst, konden mij niet het geluk bezorgen, dat ik nu geniet!

Hoe zo, zou hij beter af zijn in de hemel dan hier op aarde!! Ik begreep er helemaal niets van, vragen erover stellen deed ik niet, zou niet weten aan wie. Toch bleef het spoken in mijn hoofd en zo bedacht ik mijn oplossing voor het feit dat er voor de tweede keer iemand uit ons gezin doodgegaan was.

Toen mijn moeder stierf op 21 januari 1969 kon ik me nog vasthouden aan een stukje tekst uit haar prentje.

Ik citeer:

Mijn lieve kinderen, uw moeder is bij God in den hemel, Ik had graag bij u gebleven maar nu O.L. Heer dit zo beschikt heeft, zal ik hier in de hemel voor u bidden. Gij kunt blijven rekenen op mijn zorgende liefde voor u, opdat wij allen samen hier eens verenigd zullen zijn. Ook gij hebt veel voor mij gedaan, O.L. Heer zal het u vergelden.

Ik had zo goed geluisterd en dit stukje in mijn hoofd geprent. Dat was mijn houvast en elke avond voor ik ging slapen bad ik op mijn knieën met mijn ogen dicht naar mama, zij zou op mij passen daarboven in de hemel. En stiekem vroeg ik elke avond of ze misschien een keertje terug kon komen. Ik zag ze voor mij in een straal van licht, een Maria in het blauw, een moeder, mijn moeder. Elke keer deed ik mijn ogen weer open en altijd was alleen het schemerlampje aan boven mijn bed, nooit de lichtkrans waar ik zo op hoopte.

En toen gebeurde dit met mijn broer op 22-1-1971. En hij was dus gelukkiger in de hemel dan hier op aarde bij ons grote gezin. Ik begreep er echt helemaal niets meer van, waar had ik elke avond voor gebeden dan? Waarom mocht onze Jan naar mama toe en niet ik, ik wilde zo graag bij haar zijn. Mama moest zich vast alleen gevoeld hebben zonder ons en aan God gevraagd hebben of er nog iemand uit ons gezin mocht komen.

O.L. Heer zal het u vergelden. Was dit dan de vergelding?

Had O.L Heer een hekel aan mij? Waren de andere liever en deden die beter hun best dan ik? Vanaf die tijd had ik een groot vraagstuk, want wat zou er gebeuren als ik niet langer meer zou bidden voor ik ging slapen. Dan zou er mogelijk nog meer onheil op ons pad komen, dan was het terecht mijn schuld. Toch kon ik niet meer zo vol overtuiging bidden, ik verzon maar wat en langzaam maar zeker kroop ik onder de dekens en bad ik niet meer. Hoe bang ik in het begin ook was, er kwam geen nieuw onheil over ons gezin.

En God, die bleef ik elke week tegenkomen, want in het weekend ging ik naar kerk. Mijn vader was blijkbaar niet boos op God, want hij bleef gaan en wij moesten dat van hem ook.

Mijn moeder, die zag ik steeds als een vrouw in de hemel, die neerkeek en een oogje in het zeil hield.
Ze is bij me gebleven, bij haar voel ik nog steeds iets van het kleine meisje, ook al ben ik inmiddels 62 jaar. Ze heeft gedaan wat ze beloofde op haar prentje.

Ik ben altijd blijven rekenen op haar zorgende liefde.

 

 

 

Jeugdherinnering: een zieke ouder

By | Geen categorie | No Comments

Mijn mama,

Je lag vaak in het ziekenhuis. Het lijkt misschien raar, maar ik was eraan gewend geraakt. Voor mij was het normaal dat je meer dan een andere mama in bed lag en moe was. Als ik uit school kwam ging ik altijd eerst naar je op zoek. Dat ging automatisch zo: ‘Mama waar ben je?’ Ik was blij als je antwoordde en vond het nog fijner als je gewoon aan tafel zat en wachtte met het eten. Soms was je er niet, dan was je te moe en bleef je in bed liggen. Dat was altijd even slikken, niets laten merken en vlug dooreten. Dan was er nog tijd over om bij je in bed te kruipen. Dat mocht altijd en dan kon ik even kletsen voordat ik weer naar school ging. Je vroeg naar mijn dag en ondertussen aaide je over mijn haren. Dat was zo fijn, zelfs als je te moe was om te praten. Dan luisterde ik naar je ademhaling, dat maakte me rustig.

Eerst las je mij vaak voor, maar toen dat niet meer ging, draaide de rollen langzaam om. Ik vond het fijn om jou voor te lezen, dan kon je horen hoe goed ik mijn best deed. Je vond het fijn en ik ook, samen onder de warme dekens liggen. Soms viel ik lekker tegen je aan in slaap en dan liet je me liggen tot mijn vader kwam. Die tilde me zachtjes op en legde me terug in mijn eigen bed. Als het onweerde was ik altijd bang en dan mocht ik tussen jullie in liggen, bibberend bij elke donderslag kroop ik dichter tegen jou aan. Mijn vader kleedde zich aan en ging in de huiskamer zitten. Ik bleef tegen jou aanliggen en voelde me veilig.

Maar nu, nu was ik tien jaar en het was anders geworden. Je lag vaker en langer in het ziekenhuis. Met kerst 1968 mocht je naar huis, dat was echt een heel bijzonder moment. Wat was je toen al mager en ziek, maar ik zag het niet. Ondanks dat ik blij was dat je er weer was, voelde ik dat het dit keer anders was. Iedereen was anders, dat voelde ik wel maar ik wist niet wat het betekende.
Jij was ook anders, stil en je keek zo verdrietig uit je ogen. Ik zag het en voelde het en wilde alleen maar extra lief voor je zijn. Ik vroeg niet meer of ik bij je in bed mocht liggen, hoe graag ik het zou willen en hoe erg ik dat ook mistte. Wat ik toen niet wist was dat jij zelf heel bang was om nooit meer thuis te komen. Dat je daardoor in de war was geraakt en zelfs een beetje depressief. Na de kerstdagen ging je terug naar het ziekenhuis om nooit meer thuis te komen.

Ik werd ongeruster en banger en maakte mezelf stil, heel stil. Ik stelde geen vragen meer, maar lette heel goed op of er iets veranderde. In januari 1969 kreeg ik een briefje mee naar school, waarmee ik toestemming kreeg om soms thuis te blijven, mocht het nodig zijn. Het kon zomaar zijn, dat ik niet naar school kwam als er iets ergs met mama zou gebeuren. Het woord doodgaan was niet genoemd. Je was ziek, heel erg ziek dat wist ik wel en ik was bang, heel erg bang dat je nooit meer beter zou worden.
Ik merkte dat de juf extra lief tegen mij deed en soms mocht ik meer dan de andere kinderen in de klas. Zo deed ik bijvoorbeeld gewoon de lamp aan bij het toilet, waar het altijd een beetje donker was. Ik wist maar wat goed, dat het niet de bedoeling was om die lamp overdag aan te doen. Ik kreeg nooit een standje en daar ging ik toch zo zijn voordelen van inzien. In de ochtend vond ik het wel prima op school, maar als het wat langer ging duren werd ik onrustig. Hoe zou het thuis zijn, hoe zou het met mama zijn. Mocht ik vanmiddag weer mee naar het ziekenhuis. Dan kon ik niet meer opletten en vond ik school vreselijk lang duren. Om klokslag 12 uur stond ik vooraan om te vertrekken. De 200 meter naar huis kon ik rennend afleggen en dat deed ik nu elke dag, zonder te wachten op vriendinnen.

Als ik geluk had hoefde ik in de namiddag niet naar school, dan mocht ik mee naar het ziekenhuis. Het was leuk in het ziekenhuis, tenminste als zuster Sas of zuster Fides er waren. Van hen mocht ik meelopen om te zeggen dat het bezoekuur afgelopen was of om drinken rond te brengen. Jij kreeg dan snel een kus en weg was ik.

Vandaag schrok ik toen ik je een kus wilde geven. Een wit doorzichtig slangetje zat in je neusgaten en liep zo door tot achter je oren. Wat was dat nu weer, ik deinsde achteruit. Je zag het en glimlachte lief. ‘Durf je nu geen kus meer te geven. Kijk hier op mijn wang is nog een plekje, kom maar.’ Voorzichtig kwam ik dichterbij, bang dat ik het slangetje zou raken en drukte vlug een klein kusje op je wang. Het slangetje bleef, het was voor zuurstof,. Waarom wist ik niet, het interesseerde me ook niet zo. Zo kwam ongemerkt de laatste dag van mama dichterbij. Het was op een dinsdag en ook die dag liep ik hard van school naar huis. Nu stond de rest mij al op te wachten, want me moesten meteen naar het ziekenhuis komen. Heel even was ik bang dat het nu echt mis zou gaan, maar doodgaan dat kon toch echt niet. Die gedachte duwde ik snel weer naar achteren. Je mocht ziek blijven, dat was niet erg, maar doodgaan dat kon gewoon niet.

Het gebeurde vaker, dat we na het eten gebeld werden door het ziekenhuis en dan viel het mee. Waarom voelde het vandaag dan zo anders, was ik nu zo bang. Stil zat ik te bibberen in de auto. Je had de slangetjes nog in je neus en keek ons aan, maar je leek ook bang te zijn en glimlachte niet toen je ons binnen zag komen. De verpleegster haalde juist het slangetje uit je neus en even dacht ik dat je het niet meer nodig had. Dat was ook zo, maar niet omdat het beter ging. Dat had ik echt niet door. Het duurde maar kort, toen begon iedereen te huilen.

Ik keek, ik keek en ik keek… en toen zag ik iedereen huilen, mijn papa, mijn grote broers en zussen.
en ik.. ik huilde met ze mee.

Mijn verhaal herkenbaar? Voel je vrij om te reageren als je daar zin in hebt.
info@praktijkverliesbegeleiding.nl

Jeugdherinnering Tineke

By | Geen categorie | No Comments

Achter de boerderij, waar ik opgroeide, waren de weilanden, appelbomen en de koeien en paarden in de wei. Graag zwierf ik daar rond en speelde ik in de rode oude bestelbus, die in de appelboomgaard stond als onderdak voor de dieren. Helemaal blij was ik als het veulentje achterin stond te schuilen voor de regen. Dan mocht ze mee met mijn avontuur. Zittend achter het stuur, de versnellingspook heen en weer bewegend en de denkbeeldige sleutel in het contact. Altijd pruttelde de motor, wilde hij vandaag wel starten?

Het geluid deed ik na, niet te hard, want ik wilde niet dat iemand mij hoorde. Daarna gaf ik vol gas, met de wind door mijn haren scheurde ik over denkbeeldige snelwegen. Steeds harder en met op de radio mijn lievelingsmuziek en altijd zong ik keihard mee. Weg van hier, ver weg over land en zee naar een andere plek. Soms moest er heel hard op de rem getrapt worden, soms nam ik een lifter mee, Soms verdwaalde ik, maar altijd kwam ik ergens terecht waar ik graag wilde zijn. Daar wilde ik dan blijven en niet meer teruggaan.

Uit de verte hoorde ik iemand roepen, als ik goed luisterde hoorde ik inderdaad mijn naam. “Tineke, kom je eten”. Nee, nee dat wilde ik helemaal niet en in gedachte zette ik de radio harder en bleef ik op de fijne plek waar ik naar toe was gegaan. Door me stil te houden, dacht ik even dat het gelukt was. Helaas daar klonk het weer, dit keer minder vriendelijk. Diepe zucht, tegelijkertijd voelde ik een beetje buikpijn opkomen. Nu wist ik dat er geen keuze meer was, draaide het stuur en maakte rechtsomkeer. Met tegenzin stuurde ik terug naar huis, waar mijn spel al eerder verstoord was geraakt door het roepen van mijn naam. Terwijl ik uitstapte treuzelde ik nog even, liep langs het veulentje en liet mijn hand langs zijn natte koppie glijden. Het leek wel alsof hij begreep wat ik van binnen voelde.

Niemand hoefde te weten hoe erg ik het vond om aan tafel te komen om te eten. Die dag kreeg ik alleen maar op mijn kop, omdat ik te laat binnen kwam en daardoor had een ander de tafel alvast gedekt. Fijn, dat was dan in ieder geval gelukt, want dat wilde ik liever nooit meer doen. Toen ik binnenkwam zaten ze al aan tafel, dus wist ik dat er maar 10 borden stonden. Als ik het moest doen stonden er gewoon 11 borden. Mijn moeder mocht niet dood zijn, zij kreeg gewoon een bord. Mijn zus wist dit en zei dan :”we zijn nu met tienen”. Soms aaide ze me over mijn haren en zag ik een traan in haar ogen als zij dit bord terugzette in de kast. Oeps, nu had ik ook haar nog verdrietig gemaakt, hoe had ik dat nu kunnen doen. Voortaan zou ik ophouden met het 11e bord op tafel te zetten.

Terwijl ik zwijgend zat te eten dacht ik aan mama. Hoe zou zij het vinden als ik geen bord meer voor haar op tafel zou zetten. Ze was altijd zo blij dat ze weer kon aanschuiven, nadat ze soms weken in het ziekenhuis had gelegen. Als ik er geen bord meer neerzette zou ze vast nooit meer terug komen. Bij dat idee slikte ik mijn tranen in en kreeg ik nauwelijks nog een hap door mijn keel. Tegen wie kon ik dat nu zeggen?

Ben benieuwd of iemand zich herkent in dit verhaal uit mijn jeugd. Voel je vrij om te reageren als je daar zin in hebt. info@praktijkverliesbegeleiding.nl

Rouw integreren in je leven is geen sprookje

By | Geen categorie | No Comments

Aan de hand van mijn eigen levensverhaal introduceer ik de sprookjesmetafoor. Mijn eigen levensverhaal is schuingedrukt in de tekst. De sprookjesmetafoor vertelt hoe je leven ooit begon. Je wordt geboren en welkom geheten op deze aarde. Je gaat je hechten aan het gezin waarin je opgroeit.

Als jongste van een groot gezin werd ik als nummer 9 geboren. Boven mij 2 zussen en 6 broers. Mijn moeder was 45 jaar en lag dit keer in het ziekenhuis voor de bevalling.

We worden groot en ouders willen niets liever dan hun kinderen beschermen tegen verdriet. Helaas komt het altijd een keer op je pad. Bijvoorbeeld klein verdriet zoals afscheid nemen van een huisdier, verhuizen of vriendschappen. Maar soms ook groot verdriet. Bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, ouders die scheiden, pesten etc.

Mijn moeder stierf toen ik 10 jaar was. Ze lag vaak in het ziekenhuis vanwege borstkanker. Ik wist dat ze niet meer beter zou worden, ik wist niet dat het betekende dat ze dood ging.

Op zo’n moment neemt je beschermingsmechanisme het van je over. Het beschermt je voor teveel pijn en zorgt ervoor dat je dagelijkse leven dragelijk blijft.

Dan gebeurt het voor de tweede keer, bij mijn oudste broer Jan. Hij kwam om het leven door een bedrijfsongeval. Ik bedacht als 12 jarige, dat mijn moeder nu niet langer alleen hoefde te zijn in de hemel. Dacht soms zelfs dat ik me hiervoor best beschikbaar had willen stellen. Niet omdat ik dood wilde, maar omdat ik mijn moeder heel erg miste.

Als je voor de tweede keer zo’n groot verdriet ervaart is het niet meer dan logisch dat je de poorten voor gevoelens sluit. Na de eerste keer neem je een intern besluit je nooit meer zo rot te willen voelen als toen. Dat is een van de redenen waarom je beschermingsmechanisme het min of meer van je over neemt. Denk aan de “poortwachter” die je hiervoor behoedt. Meestal werkt hij wel, alleen bijvoorbeeld in de nacht, in dromen en/of als je alleen voelt, werkt het niet.

Ik ging door met mijn leven, was liever bij vriendinnen. Daar was het tenminste “gewoon”. Thuis spraken we er niet over, vermoedelijk omdat we allemaal hadden bedacht dat het beter was voor onze pa, die al zoveel verdriet had. Nu weet ik dat het ontzien van iemand in zijn verdriet niet helend is. Delen maakt het juist dragelijker.

De dingen die je tegenkomt als je voorbij de poortwachter gaat, ga je naar verloop van tijd onderzoeken. Daar staat geen termijn voor, je doet het in “stukjes”. Ik vergelijk het graag met de STRUIKELSTENEN. Er zijn kleine steentjes, die gemeen kunnen zijn, grote die symbool staan voor de dingen waar we ons schuldig over kunnen voelen of waar we ons voor schamen. We willen gooien met stenen en soms er tegenaan zitten en leunen.

Struikelstenen blijven ook mijn leven achtervolgen. Terugkijkend begrijp ik steeds meer van mijn leven en mag ik erkennen dat het niet gemakkelijk is geweest. Het heeft me veel gegeven, soms gestruikeld en lelijk bezeerd.

Mijn visie is, dat je rouw en alles wat je meemaakt in je leven met je meeneemt. Soms blijft het pijn doen, soms zijn er weer mooie momenten.