Monthly Archives

september 2020

Jeugdherinnering: een zieke ouder

By | Geen categorie | No Comments

Mijn mama,

Je lag vaak in het ziekenhuis. Het lijkt misschien raar, maar ik was eraan gewend geraakt. Voor mij was het normaal dat je meer dan een andere mama in bed lag en moe was. Als ik uit school kwam ging ik altijd eerst naar je op zoek. Dat ging automatisch zo: ‘Mama waar ben je?’ Ik was blij als je antwoordde en vond het nog fijner als je gewoon aan tafel zat en wachtte met het eten. Soms was je er niet, dan was je te moe en bleef je in bed liggen. Dat was altijd even slikken, niets laten merken en vlug dooreten. Dan was er nog tijd over om bij je in bed te kruipen. Dat mocht altijd en dan kon ik even kletsen voordat ik weer naar school ging. Je vroeg naar mijn dag en ondertussen aaide je over mijn haren. Dat was zo fijn, zelfs als je te moe was om te praten. Dan luisterde ik naar je ademhaling, dat maakte me rustig.

Eerst las je mij vaak voor, maar toen dat niet meer ging, draaide de rollen langzaam om. Ik vond het fijn om jou voor te lezen, dan kon je horen hoe goed ik mijn best deed. Je vond het fijn en ik ook, samen onder de warme dekens liggen. Soms viel ik lekker tegen je aan in slaap en dan liet je me liggen tot mijn vader kwam. Die tilde me zachtjes op en legde me terug in mijn eigen bed. Als het onweerde was ik altijd bang en dan mocht ik tussen jullie in liggen, bibberend bij elke donderslag kroop ik dichter tegen jou aan. Mijn vader kleedde zich aan en ging in de huiskamer zitten. Ik bleef tegen jou aanliggen en voelde me veilig.

Maar nu, nu was ik tien jaar en het was anders geworden. Je lag vaker en langer in het ziekenhuis. Met kerst 1968 mocht je naar huis, dat was echt een heel bijzonder moment. Wat was je toen al mager en ziek, maar ik zag het niet. Ondanks dat ik blij was dat je er weer was, voelde ik dat het dit keer anders was. Iedereen was anders, dat voelde ik wel maar ik wist niet wat het betekende.
Jij was ook anders, stil en je keek zo verdrietig uit je ogen. Ik zag het en voelde het en wilde alleen maar extra lief voor je zijn. Ik vroeg niet meer of ik bij je in bed mocht liggen, hoe graag ik het zou willen en hoe erg ik dat ook mistte. Wat ik toen niet wist was dat jij zelf heel bang was om nooit meer thuis te komen. Dat je daardoor in de war was geraakt en zelfs een beetje depressief. Na de kerstdagen ging je terug naar het ziekenhuis om nooit meer thuis te komen.

Ik werd ongeruster en banger en maakte mezelf stil, heel stil. Ik stelde geen vragen meer, maar lette heel goed op of er iets veranderde. In januari 1969 kreeg ik een briefje mee naar school, waarmee ik toestemming kreeg om soms thuis te blijven, mocht het nodig zijn. Het kon zomaar zijn, dat ik niet naar school kwam als er iets ergs met mama zou gebeuren. Het woord doodgaan was niet genoemd. Je was ziek, heel erg ziek dat wist ik wel en ik was bang, heel erg bang dat je nooit meer beter zou worden.
Ik merkte dat de juf extra lief tegen mij deed en soms mocht ik meer dan de andere kinderen in de klas. Zo deed ik bijvoorbeeld gewoon de lamp aan bij het toilet, waar het altijd een beetje donker was. Ik wist maar wat goed, dat het niet de bedoeling was om die lamp overdag aan te doen. Ik kreeg nooit een standje en daar ging ik toch zo zijn voordelen van inzien. In de ochtend vond ik het wel prima op school, maar als het wat langer ging duren werd ik onrustig. Hoe zou het thuis zijn, hoe zou het met mama zijn. Mocht ik vanmiddag weer mee naar het ziekenhuis. Dan kon ik niet meer opletten en vond ik school vreselijk lang duren. Om klokslag 12 uur stond ik vooraan om te vertrekken. De 200 meter naar huis kon ik rennend afleggen en dat deed ik nu elke dag, zonder te wachten op vriendinnen.

Als ik geluk had hoefde ik in de namiddag niet naar school, dan mocht ik mee naar het ziekenhuis. Het was leuk in het ziekenhuis, tenminste als zuster Sas of zuster Fides er waren. Van hen mocht ik meelopen om te zeggen dat het bezoekuur afgelopen was of om drinken rond te brengen. Jij kreeg dan snel een kus en weg was ik.

Vandaag schrok ik toen ik je een kus wilde geven. Een wit doorzichtig slangetje zat in je neusgaten en liep zo door tot achter je oren. Wat was dat nu weer, ik deinsde achteruit. Je zag het en glimlachte lief. ‘Durf je nu geen kus meer te geven. Kijk hier op mijn wang is nog een plekje, kom maar.’ Voorzichtig kwam ik dichterbij, bang dat ik het slangetje zou raken en drukte vlug een klein kusje op je wang. Het slangetje bleef, het was voor zuurstof,. Waarom wist ik niet, het interesseerde me ook niet zo. Zo kwam ongemerkt de laatste dag van mama dichterbij. Het was op een dinsdag en ook die dag liep ik hard van school naar huis. Nu stond de rest mij al op te wachten, want me moesten meteen naar het ziekenhuis komen. Heel even was ik bang dat het nu echt mis zou gaan, maar doodgaan dat kon toch echt niet. Die gedachte duwde ik snel weer naar achteren. Je mocht ziek blijven, dat was niet erg, maar doodgaan dat kon gewoon niet.

Het gebeurde vaker, dat we na het eten gebeld werden door het ziekenhuis en dan viel het mee. Waarom voelde het vandaag dan zo anders, was ik nu zo bang. Stil zat ik te bibberen in de auto. Je had de slangetjes nog in je neus en keek ons aan, maar je leek ook bang te zijn en glimlachte niet toen je ons binnen zag komen. De verpleegster haalde juist het slangetje uit je neus en even dacht ik dat je het niet meer nodig had. Dat was ook zo, maar niet omdat het beter ging. Dat had ik echt niet door. Het duurde maar kort, toen begon iedereen te huilen.

Ik keek, ik keek en ik keek… en toen zag ik iedereen huilen, mijn papa, mijn grote broers en zussen.
en ik.. ik huilde met ze mee.

Mijn verhaal herkenbaar? Voel je vrij om te reageren als je daar zin in hebt.
info@praktijkverliesbegeleiding.nl